Peter Bouwen (of hoe ik het Francesco Paviljoen ontdekte)

Midden jaren '80 reden vier jongens met de fiets van Vorselaar langs het Bloso sportcentrum naar Herentals, 's avonds ook weer terug. Geert en ik reden naar het college. Yves fietste naar het Scheppersinstituut. Peter reed naar een school die wij niet kenden.

Na de lagere school hadden wij te kiezen gekregen tussen het college en 'de Broeders', zoals het Scheppersinstituut werd genoemd. Het college was voor de brave, verstandige jongens. Het Scheppers voor ruwe kerels die met hun handen konden werken. Maarde school waar Peter naartoe fietste was een nonnenschool voor meisjes. Toen hij zich inschreef moest er zowat de enige jongen zijn geweest, maar hij maakteer toch graag reclame voor. Terwijl wij dagelijks onze minuten zaten te tellen,onze concentratie af en toe slechts verstoord door een lap rond onze oren, mocht Peter elke dag 'tekeningskes maken'. Elke dag, bijna de hele dag! Tekenen! Hij praatte erover alsof hij les kreeg in de hemel, terwijl wij bedachten dat we onze tijd zaten te slijten in de hel.

Na drie jaar sukkelen – twee keer het eerste jaar – was mijn tijd in het college ten einde gekomen. Het was intussen wel duidelijk dat ik niet hun nieuwe Ernest Claes zou worden. Dus bleven er slechts één optie over: de vakschool. Het Scheppers, de vrees voor elke brave jongen destijds. Mijn vader had er zelf ook gezeten, maar dat was nog in andere tijden geweest.

‘Of we gaan eens horen in die school waar Peter naartoe gaat,’ zei mijn moeder in de auto, nadat we mijn laatste oudercontact bij meneer Van Boxel hadden uitgezeten.

Gelukkig was mijn vader er die dag niet bij geweest, anders was de keuze geen keuze geweest. En dus bracht mijn moeder mij die dag naar de Bovenrij, waar we werden ontvangen in een spreekkamertje bij zuster Lieve Steemans, toen nog een zuster Franciscanes, later niet meer. De zuster sprak ons toe met een erg zachte stem. De meeste afdelingen op de school, zo legde zij ons uit, waren toch nog steeds meisjesrichtingen. Zij bladerde doorheen een mapje terwijl zij het ons toonde. Toerisme kon ik eventueel volgen, maar geen Mode. Voor de richting Handel had ik een uurtje eerder een B-attest gekregen. Sociaal-Technische misschien? Uiteraard had mijn keuze al vastgelegen voor ik de school was binnengestapt. Ah ja, de zuster kende Peter uiteraard. Beeldende Kunsten? Houd je wel van tekenen? Want dat ga je dan erg veel moeten doen, hoor. 

Twee maanden later, op 1september 1987, bracht ik mijn eerste dag door in het Francesco Paviljoen.Peter en ik stonden op de speelplaats tussen nog een handjevol andere jongens en vooral zéér veel meisjes, een nieuw gegeven voor een collegejongen. Een klein dametje hanteerde vanop een laag trapje een microfoon. Vanuit de chaos ontstond er als vanzelf een soort indeling van klassen en voor ik het wist liep ik met andere kinderen een dame achterna die een lange jas droeg met luipaardmotief. Nog één andere jongen liep met ons mee. We kwamen terecht in K1, waar we van de mevrouw De Krock alle nodige uitleg kregen. Vervolgens in P13, waar een andere vriendelijke dame, mevrouw Verwerft, ons ogen en oren liet tekenen. Kortom, mijn tijd aan het Francesco Paviljoen was aangebroken. Al die vriendelijke moedertjes met hun zachtaardige aanpak stelden me gerust. Mevrouw Leus, mevrouw Vanlommel, mevrouw Heyselberghs... Zij trokken niet aan de haartjes boven de oren, gaven geen klappen tegen achterhoofden. Het zou zelfs niet eens in hen opkomen om zoiets te doen. Het college was plots erg ver wegen ik kreeg medelijden met de jongens die daar nog zaten.

Maar goed, Peter dus. Want ik moet het hier hebben over de jongen die mijn leven redde. Dat klinkt overdreven, maar dat is het niet. Peter was fysiek in slechte staat. Dat merkten wij tijdens de turnlessen, die alle jongens samen na de uren doorbrachten. Vanuit sporthal De Vossenberg werd er dan vooral gelopen, langs het militaire domein richting Grobbendonk en weer terug. Dat was een hele opgave die enkele jongens maar moeilijk aankonden en Peter al zeker niet. Je mocht dan blij zijn wanneer 'de Warre', meneer Haemhouts, je aanduidde als gezelschap voor Peter, die een veel kortere afstand mocht afleggen. Dat maakte er de turnles al veel makkelijker op. Je jogde dan zelf zo’n beetje voorop terwijl je af en toe eens ‘Komaan, Peter, niet opgeven’ riep.

Op een ochtend fietste Peter niet mee. Elke ochtend verzamelden wij bij zijn huis om van daaruit samen verder te fietsen, maar die dag kon hij z’n bed niet uit. Zijn moeder nam ons mee naar zijn slaapkamer, waar Peter lag te kermen in z’n bed. ‘Een ferme buikgriep’,dacht ik toen nog, maar dat was het dus niet. Er volgde voor Peter al snel een lange periode in Gasthuisberg te Leuven. Ik kon er hem toespreken vanachter een dikke glazen wand via een parlofoon. Dat waren lastige momenten, want er waren niet veel zaken waarover ik met hem mocht praten. Als het over school ging, had hij spijt dat hij er niet kon zijn. Verder waren er niet zoveel andere onderwerpen waarover we ’t konden hebben, dus nam ik films op waarnaar hij kon kijken vanuit zijn bed. Spielbergs ‘Close Encounters of the Third Kind’, en zo. Maar verder vielen er vooral veel lange stiltes. 

In ons dorp werd een steuncomité voor Peter opgericht, waar ook mijn moeder en ik ons uiteraard kandidaat voor stelden. Onze kameraden en ik verkochten in het dorp steunkaarten met een zelfportret van Peter erop. Een kaart voor honderd frank. We stapten alle straten van Vorselaar af en troffen meestal erg sympathieke mensen aan. Uiteraard had het nieuws over die jongen met z’n erge kanker de mondelinge ronde al gedaan, waardoor we ons veel uitleg konden besparen.Slechts één varkensboer beet ons toe ‘Beter bouwen? Ik héb net beter gebouwd!’ Maar goed, dat was een uitzondering. 

Datzelfde schooljaar werd Peter nog door de klassenraad gedelibereerd, meer op basis van zijn talenten dan wat hij effectief gepresteerd had, en mocht hij overgaan naar een hogere klas. Het bood zijn ouders tenminste het vooruitzicht dat er nog een toekomst voor hun zoon in ’t verschiet lag. Maar het kwam er niet meer van. Een week na het begin van het volgende schooljaar overleed hij. Zijn jongere broer zou later onderwijzer worden, zijn vader zou schilderijen beginnen maken en zijn moeder zou voor eeuwig een hologram van haar oudste zoon om haar hals dragen.

Het Francesco Paviljoen staat er vandaag nog steeds. Jongens zouden er later mee mogen turnen met de meisjes. Zelf leerde ik er niet enkel tekenen, maar ook nog veel andere zaken. Maar dat is dan weer een ander verhaal.

Bert Leysen,
6 mei 2012

 

Vorige
Vorige

Het archief van Jw. Mertens